Wennen aan hoortoestellen als je verstandelijk beperkt bent, hoe gaat dat?

Ben jijzelf of is iemand in jouw omgeving verstandelijk beperkt, dan moet het wennen aan hoortoestellen afgestemd worden op jouw/zijn/haar verstandelijk niveau.

Licht verstandelijk beperkten

Heb je een licht verstandelijke beperking dan gaat het wennen aan hoortoestellen op de gebruikelijke wijze. Het in- en uitdoen en het aanzetten van het hoortoestel kan je oefenen bij jouw audicien. Hoortoestellen kunnen direct de gehele dag gedragen worden. Zo wen je snel aan de nieuwe, wellicht hardere en scherpere geluiden. Je kan zelf de voor- en nadelen van jouw hoortoestellen bespreken met je audicien. Eventueel met hulp van jouw begeleiders. Op basis van de aanwijzingen kan de audicien de gehoorapparaten bijstellen.

Matige tot ernstige verstandelijk beperkten

Voor mensen met een matige tot ernstige verstandelijke beperking gelden de volgende aanbevelingen.

  • Bij de meeste mensen is het van belang dat de overgang naar het dragen van een hoortoestel in één keer wordt gemaakt en dat dit meteen wordt ingevoerd in het dagelijkse ritme. De overgang van horen zoals iemand gewend is naar versterkt horen wordt dan immers maar één keer (bij het indoen van het hoortoestel) per dag ervaren. Meerdere periodes per dag het hoortoestel dragen én weer uit doen vertraagt de gewenning en is vermoeiend. Bij mensen met gedragsproblemen en een laag ontwikkelingsniveau kan het dragen van het hoortoestel soms beter langzaam worden opgebouwd: tijdens die activiteit waarbij de verstandelijk beperkte het meeste profijt kan ervaren van het toestel. Bijvoorbeeld tijdens muziek luisteren, voorlezen of sociaal contact zonder storende achtergrondgeluiden. Er moet een goed herkenbare aankondiging en afsluiting van de draagtijd zijn en een herkenbaar verloop binnen de activiteit. Als iemand heeft ervaren dat het dragen van een hoortoestel voordelen oplevert en eraan gewend is geraakt kan de draagtijd worden uitgebreid. Dit uitbreiden kan echter niet of maar heel langzaam bij mensen die snel overprikkeld raken.
  • De begeleiders moeten goed geïnformeerd worden over het gehoorverlies en de behandeldoelen. Het is een voorwaarde dat de begeleiders de hoortoestellen “accepteren” alvorens de verstandelijk beperkte deze kan accepteren. Daarbij kunnen begeleiders een zogenaamde hoortraining geven door geluiden te benoemen. Normaal aanwezige omgevingsgeluiden zoals een brom van een koelkast, het ruisen van een verwarming, het geluid van wind en regen, het fluiten van vogels kunnen nieuwe geluiden zijn. De begeleider kan de slechthorende leren wat deze geluiden betekenen. Deze begeleiding dient geïntegreerd te worden in de dagelijkse zorg. Tenslotte moeten begeleiders aandacht besteden aan zogenaamde geluidshygiëne: beperking van het omgevingslawaai en optimaliseren van de communicatie met de slechthorende.
  • Waar mogelijk kan de akoestiek van de leefomgeving verbeterd worden. Dit maakt dat de slechthorende beter kan spraakverstaan, minder prikkels binnen krijgt en minder vermoeid raakt.